Hier sta ik, ik kan niet anders
Lezingen:
“Hier sta ik, ik kan niet anders.”
Grote woorden zijn het. Passend voor een kerkhervormer. Geschikt voor een man van groot formaat. Alleen jammer dat kerhervormer Maarten Luther die woorden nooit tijdens de rijksdag in Worms heeft uitgesproken. Dat hij zijn overtuigingen aangaande de Schrift en de kerk niet wilde herroepen vanwege zijn geweten en er nog aan toevoegde “God help mij”, klinkt toch wat minder overtuigend – zo vonden ook zijn tijdgenoten. Dus werd die beroemde zin als retorische onderbouwing van de zaak van de reformatie in een palmvlet toegevoegd. En toch, “hier sta ik, ik kan niet anders” – het is wel wat Luther deed, nu zo’n 500 jaar geleden.
Maarten Luther was een Duitse theoloog en monnik die 500 jaar geleden leefde. Tegen de wil van zijn vader sloot hij zich aan bij een kloosterorde. Ik denk dat hij op zoek was naar houvast in het leven, naar geloof, naar God. Maar in de kerk van toen, de katholieke kerk, vond hij niet wat hij zocht. En na mate hij zich meer verdiepte in de theologie en vooral in de bijbel, kwam hij steeds meer tot de overtuiging, dat er een aantal zaken in de kerk niet deugden.
In dat opzicht was hij trouwens niet de eerste. Aan het eind van de middeleeuwen werd het verlangen naar hervormingen in de kerk steeds sterker. Mensen als Jan Hus of Erasmus van Rotterdam gingen terug naar de bron van het christendom, naar de bijbel. Het gezag en de leer van de kerk werd steeds meer in twijfel getrokken. Men vroeg zich af of de kerk het wel aan het rechte eind had met haar nadruk op het betalen van aflaat om de eigen zonden en die van overledenen kwijt te schelden. De rijkdom van de kerk, de pausen die zich als despoten gedroegen, de afstand naar de gewone mensen – we kunnen niet ontkennen dat er veel mis was in de middeleeuwse, katholieke kerk.
De tijd was rijp voor een hervorming in de kerk en het gezicht van de nieuwe wind werd de klokkenluider Luther.
Nooit was het de bedoeling van Luther geweest om met de kerk te breken, ze was hem dierbaar, het geloof was hem kostbaar. Maar vooral werden hem zijn nieuw gewonnen inzichten over het geloof en Christus een fundamentele levensovertuiging. Niet van hemzelf hangt genade af, ook niet van de kerk. Genade is een geschenk van God dat in geloof aanvaard wordt.
Bemind door God zijn – daarvoor hoef je alleen maar te zijn. En te weten dat je bemind bent door God – dat weet je in het geloof. In onze oren klinkt dit gewoon, misschien wat ouderwets, maar niet verrassend. Maar toen in de tijd van Luther was dat anders. Toen hing de genade van God af van het doen van goede werken, het betalen van aflaat en de juiste rituelen uitvoeren. Een persoonlijke spiritualiteit die gevoed werd door de bijbel was niet echt gewoon.
Voor de zoekende Luther die zo snakte naar die liefde van God was dit inzicht een Godsgeschenk, genade, het redde hem zijn leven. En daarom kon hij niet anders dan dit inzicht delen met de kerk, met de overheid, met iedereen. Toen hem gevraagd werd om zijn boeken te verloochenen en trouw te beloven aan het gezag van de kerk, kon hij dit niet met zijn geweten verenigen, ook al betekende het “blijven staan” voor hem, levensgevaar, want voor ketters dreigde de doodstraf in die tijd.
Luther is niet de enigste op wie de woorden “Hier sta ik, ik kan niet anders” van toepassing zijn. Ook de profeet Habakuk kan niet anders dan jubelen voor zijn God. Het wordt duidelijk uit de 1e Schriftlezing, dat het niet goed gaat met Habakuk, het land en de mensen. Honger dorst, oorlog, ellende, kwaad dat mensen elkaar aandoen. Het is om wanhopig van te worden.
Misschien ook iets wat wij kunnen herkennen. Dat je je soms afvraagt hoe het nog goed kan aflopen met deze wereld, waar zoveel mis is. Dat je soms het nut en de zin van dit alles niet meer ziet en je afvraagt hoe een goede God in deze wereld past. Klimaatverandering. Terrorisme. Steeds weer oorlog. Scheve verhoudingen in de wereld. Te midden van rijkdom, armoede, mensen op straat, vluchtelingen die verdrinken in de Middellandse Zee. Het is om wanhopig van te worden!
Ook Habakuk heeft alle reden om te resigneren, om bij de pakken neer te zitten. Toch doet hij het niet. Hij heeft geen andere keuze. Het alternatief is het kwaad, de dood, de hopeloosheid accepteren – en dat kan hij niet. Hij moet geloven in de goede God, in een God die bevrijd, die gerechtigheid zal uitroepen en recht zal zetten wat nu krom is.
“Hier sta ik, ik kan niet anders”. Het zijn grote woorden die passen bij een profeet, bij een Luther, bij een verzetstrijder, bij een klokkenluider, vredesactivist, voorbeeld in alle opzichten. Kunnen wij die woorden ook in de mond nemen? Hebben we daarvoor niet veel meer heldhaftige moed nodig, een veel groter geloof?
Precies dat vragen de leerlingen aan Jezus. Het gaat hierbij niet om de moed om op te staan en je geweten of de stem van God te volgen, ook al dreigt gevaar. Het gaat in het gesprek met Jezus om het vergeven. Een ander mens steeds weer aanvaarden, steeds weer het goede proberen te zien in de ander, het gaat erom een ander niet op te geven. Wat dat betreft lijkt het op de tekst van Habakuk. Het gaat erom om te blijven geloven in het goede, in God, de wereld, anderen en jezelf. Geloven in God en geloven in een ander – het is onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Maar Jezus ontkent dat je daarvoor een bijzonder groot geloof nodig hebt. Je hebt alleen geloof, vertrouwen, de keuze voor de hoop nodig. Want je kunt niet een beetje geloven. Je kunt ook niet iemand een beetje vertrouwen. Of een beetje van iemand houden. Dat er twijfels zijn, momenten van niet geloven, niet vertrouwen, niet lief hebben – dat hoort er bij. En dat wij mensen soms keuzes maken die tegen ons eigen geweten ingaan, die tegen die stem die ons roept om op te staan ingaan – dat hoort bij het mens-zijn. We zijn niet perfect en dat heeft nog nooit iemand van ons gevraagd.
Alleen geloof – zo zou je Jezus woorden kunnen horen. Zo klonk de kreet in de tijd van de reformatie. Zo zou het ook vandaag kritisch in onze oren kunnen klinken. Want zo vaak is naar mijn gevoel het “Sola fides”, alleen geloof, verkeerd begrepen. In plaats van de werkheiliging, het goede werken doen, de juiste rituelen uitvoeren om gered te worden, kwam het geloof.
Moeten geloven om gered te worden. Moeten geloven om er te staan en niet anders te kunnen. Moeten geloven om nog voor het goede te kunnen gaan, te kunnen hopen op een betere wereld, de ander nog in de ogen te kunnen kijken. Het kwam weer op ons bordje terecht of beter gezegd, we hebben die opdracht om te geloven weer op ons genomen, zo autonoom als we zijn. Van onze kracht, ons vermogen tot geloven hangt het weer af. En dan zijn we met de jonge Luther terug bij af, aan het wanhopen, aan het zoeken en verlangen, aan het worstelen om zelf bron te worden van meer geloof.
Gij moet het eenzaam laten
het zaad dat ligt te slapen
en dat al kiem gaat maken.
Dit eerstelingsbewegen
van leven binnen leven
vermijd het te genaken.
Laat het stil zijn in zijn waarde,
zaad in de donkere aarde;
zaad in de donkere aarde.
En het zal groen ontwaken.
Dichteres Ida Gerhardt reist met ons af naar diepe lagen in de aarde, naar de geheimen van het leven, naar de vonken van onze ziel. Hoe graag we ook het goede zouden willen afdwingen, onze hoop zelf zouden willen voeden, ons geloven tot onze keuze zouden willen maken – het geheim van alle goeds, van de liefde, van het leven is, dat wij het niet in handen hebben.
De liefde overkomt ons. De vlam van de hoop ontsteekt onze hoop. Geloven ontkiemt uit een niet weten. Genade werd het genoemd. Stem van het geweten. Een God die uit eerbied op ons wacht, op onze liefde wacht. Die lokt en roept, zich afwendt en weer onze ziel wakker kust, totdat we rechtop staan alsof we niet anders kunnen. Alsof het niet onze keuze was. Alsof het die God was, die ons op laat bloeien. Alsof we het niet zelf doen, en toch doen we het zelf. Opstaan naar gerechtigheid. Het is aan ons en toch ook weer niet. We zullen het weten, wanneer het aan ons is. Wanneer die stem resoneert door ons. Hopelijk, God zij dank.
Amen.